waterwereld






'k Verzoek de zee



'k Verzoek de zee, 'k verzoek geen aarde en hare vruchten
dan als het donker zwerk vol donderend geruchten.
'k Verzoek geen ongeziene ruimte, noch den tijd
dan, verre en vroom, gelijk een vrage in eeuwigheid.

Maar 'k weet: ik schater aan de zee; ik ben de zegen
der plassende akkers aan den daver van den regen.
'k Ben naauwelijks de blik die wemelt en die gaat;
maar ziet: ik draag den droom van allen op 't gelaat.




K. van de Woestijne






Mijmerend in de duinen



De arend zweeft en broedt mijn beboste duinen vol
ik hang met zand en zomp en gras en dor getak en jonge scheut in hem
dit is de zon tussen de aarde en de ijlte
breek baan, trillende wereld van libellenvleugels
ruisende onbeweeglijkheid boven prille netelkoppen,
breek baan in mij die in dit landschap zit
in dit doorzichtig nest van arendsdons
en broei mij uit
tot uw tijdeloze heerlijkheid
een roerloze adem van aarde.




Erik Ruysbeek






Zeezucht

De goden zijn kwetsbaar
Zij sterven uit
Al zijn ze nog zo vruchtbaar
Wij zien het gebeuren

Er rest ons nog de herinnering
aan rozen, aan Ensor zijn baard
de geur van seringen
het gerucht van de ransuil
de lucht van frambozen

de bloemencorso
een litho van Spilliaert
de IJslandvaart

Sehnsucht?

Zeezucht



Hugo Claus







Aurora borealis



Hoe het begon – een haast onmerkbare verkleuring,
een wolkje als eens mans hand, maar nu niet
opstijgend uit de zee, van ergens in de lege,
ijskoude poolnacht boven ons tussen de sterren
een plek. We keken ervan op, zo anders dan
boven de wegkruisingen thuis een neongloed,
en vreemd, we zagen er de sterren nog doorheen.
Snel groeide dan die vlek uit tot een brede, de ruimte overspannende geelgroene band, zich rekkend, omkrullend, wentelverwaaiend
een baaierd die geen licht gaf, het licht was,
een stralensluier die het duister duister liet.
Het greep ons aan, kan ik je wel vertellen, wij,
in onze warmste kleren, hielden het niet uit
te blijven staan en, liggend op het achterdek
- het schip voer rustig tussen kust en eiland door –
dachten ‘zijn is de ziel, is naar de sterren kijken
en daarheen langzaam worden opgelicht’ misschien.

Noem het ontzag voor wat we zagen voor het eerst,
een beetje werden we toen kind, voor ons gevoel
was onze aarde weer plat vlak waarop de zee,
de rotskust en het eiland hoedend overwelfd
door weer de hemeltent, een koepel die het schijnsel
doorliet van gene zij, en wat we wisten over
geladen deeltjes afgestoten door de zon,
over de poolmagneetkracht, gloeiend dampkringgas,
werd spoorloos in ons kijken uitgewist. Nee, foto’s
heb ik niet willen maken, want geen sluiter, denk ik,
hoe lang ook open vangt een lichtgeboorte zo
in den beginne op, je zult het met het woord
zelf moeten doen en dan je voorstelling daarbij,
al deelt niemand die met je, maar geloven: dat
geeft van een soort van eeuwigheid een glimp. – Tijd vliet,
hier wordt het lente nu, narcissen bloeien, knoppen
van de kastanje zwellen; soms bewaart één uur
een lengte levenslang, zoals daar ’s nachts aan dek
dat stervenskoude onder ontelbare sterren
met toen dat licht, en wij, ziende hoe het begon.


C.O. Jellema





AVOND AAN ZEE
Voor mijn vader,

Het strand was vast-gevoegd en glad
En smalle golven sloegen om,
Uit duizend smalle, witte monden
Zacht prevelend en dan weer stom.
De zee keek op, alsof zij bad.
Toen heb ik u teruggevonden.


O grote, oude, grijze zee
In rusteloosheid zoveel rust,
Een stem uit duizend kleine kelen
Sprekende tot de smalle kust;
Eenheid uit zoveel tegendelen.
Mijn oude liefde, mijn oud vertrouwen
Zo groot, haast niet om uit te houen.
Ouder dan voor mijn grote lief...
Ik zag voor 't eerst weer naar de hemel:
Hoe die zich rustende verhief.




Vasalis





No use

Stukken land tussen zeeën
Het water lijkt de aarde te dragen
De schepen als eenzame
krijgers op zee

De hemel valt uit het water

Vanaf een stuk land ben je je gaan
verplaatsen want mensen doorsnijden
het luchtruim en de zee

Ze komen aan land, South Africa,
daar vallen de kinderen op aarde
Als man en vrouw zijn ze geschapen
Ze zijn twee

Er volgt een nieuwe verplaatsing
Kepplerplein in Den Haag, een ander
stukje aarde
waar je Afrika bewaarde op DVD

Grote oceanen doordringen het lichaam
van moeders en kinderen
Wordt er begraven doorklieft de telefooncentrale
de zee en de aarde

Is er geen komst, no use,
gedenken de zeeën je verplaatsing,
je geboorte door de aarde

Zijn we vis, vogel, mens
aarde en zee




Gilles Boeuf


Gedicht voor Mevrouw Kalhoven
Eenzame uitvaart, Den Haag, 2 mei 2011

#32 Denhaag

Kijk voor meer zeegedichten hier.





De boot van Dionysos XVII


‘Ik die bij sterren sliep en ’t haar der ruimte droeg
als zilveren gewei en ’t stuifmeel der planeten
over den melkweg blies en in de maan gezeten
langs ’t grondeloze blauw der nachten voer,

ik ben beroofd en leeg, mijn schepen zijn verbrand,
mijn stem verloor haar gloed en vindt geen weerklank meer
in ’t dode firmament, niets dan de galm die keert
van ’t sombere gewelf van mijn ontredderd hart.

ik sta alleen, geen God of maatschappij
die mijn bestaan betrekt in een bezield verband,
geen horizon of zee, geen poovre korrel zand
in ’t naamloos wel en wee der brandende woestijn.

ik voel de waatren stijgen in den nacht,
de angst rijst naar den mond en aan mijn lippen staan
vermoeienis en walg, ik heb mijn merg verdaan
in slaafse horigheid aan ’t roofzuchtig bloed.

niets rest mij dan mijn val, laat mij te pletter slaan
en kermen als een meeuw tussen het zwarte wier;
die eens als zon in ’t zenith heeft gestaan,
zal bijten in het zand als een kreperend dier’.



Marsman